Wie denkt zich in ruste bedaard te ontplooien,
Ziet jammerlijk snel hoe de tijd hem weerhoudt;
Dat zeker wanneer hem de dodenklok schouwt:
Geen troost is te vinden daar onder die dooien!
Wat rest dan de dichter die woordjes wil strooien?
Een grimmige sfeer die hem daarbij ontvangt?
Want Hein is een broodheer die éen ding verlangt:
Een simpelweg sterven vol rijm en vol tooien.