Mijn wieg stond destijds in de Waterstraat,
Waar aan een slootje mooie wilgen stonden
En wij, gewoon op straat, nog spelen konden;
Soms was het voetbal, soms ook kattenkwaad.
Waar nu zo’n rijtje saaie huizen staat
Lag eens een wei waar paarden zich bevonden,
Met schrikdraad waar wij ons soms aan verwondden.
Die straat was Nederland in zakformaat.
Nu komen er steeds auto’s doorgereden,
Je ziet op straat al lang geen spelen meer,
De buurman is inmiddels overleden.
Soms als ik voor mijn ouders’ huis parkeer
Verlaat mijn geest voor eventjes het heden
En zie ik weer het straatbeeld van weleer.
Uit de nieuwe bundel Het leven gaat van A tot Z.