Soms kijk ik naar Binnenstebuiten
En zie daar dan steeds weer zo'n stel
In ketelhuis, loft of kapel
Dat niet hoeft te kijken op duiten
Hoe hij toen dat pand had gespot
Hoe zij op die kapspanten kickte
Hoe hij die plavuizenvloer bikte
Toen ja werd gezegd op hun bod
Ik gun ze hun mooie paleisje
Met uitzicht op polder of plein
Hun stoelen in zacht karmozijn
En kunst van een India-reisje
Maar wat me onmetelijk stoort:
De ronkende taal van die paren
Waarin ze hun blijdschap verklaren
Met al wat ze hebben gescoord
Dan wil - slechts met moeite te stuiten -
Mijn binnenste krachtig naar buiten