We kennen Heinz Polzer als de eloquente zingende doctorandus, als de componist van talrijke melodieën, die ongeëvenaard zijn in muzikale stijlopvatting, steeds weer zoekend en tastend in de menselijke culturen van eeuwen naar syntheses, die pasten bij de voor hem van levensbelang zijnde expressie in zijn gevecht met de taal en de muziek der Sferen. Een nooit opgegeven strijd, altijd als Jacob, worstelend met de engel bij de rivier de Jabbok - zoals dat zo meesterlijk op het doek is vastgelegd door Dorbona in zijn Jacob, worstelend met de engel bij de rivier de Jabbok -, waardoor een voor ons land ongekend oeuvre tot stand kwam, dat slechts te vergelijken is met dat van Duclot, Streichmacher of Feodor Vladimir Larrovitch.
Wat weinigen beseffen is dat het onderliggende thema in zijn werk het zoeken naar een evenwicht was, een evenwicht van de kosmische krachten die in elk mens aanwezig zijn: het rijke kleurenpalet van zijn muzikale composities is in wezen een prisma, waarin al het licht samenkomt in wit, waarbij zijn humoristische teksten, teruggebracht tot hun essentie, een gesublimeerd zwart wereldbeeld oproepen, het zwart dat steeds weer tegen het licht van de melodie in moet gaan, in een strijd die bij voorbaat voor beide partijen kansloos is..
Deze strijd tussen wit en zwart, tussen licht en duisternis waar in eeuwigheid geen einde aan komt, die nimmer tot rust komt en tóch tot een balans lijkt te voeren, vind je terug in al zijn teksten en muziek en pas op latere leeftijd weet hij hier vrede mee te krijgen; er is dan geen worsteling meer, laat staan een streven op- of neerwaarts, slechts een altijddurend heen en weer.
Wat weinigen weten is dat deze veelzijdige kunstenaar, deze homo universalis, zich ook in de picturale kunst bewoog en met dezelfde thematiek. Zijn pentekeningen, onder de naam Geo Staad vervaardigd, zijn in kleine kring vermaard en doen niet onder voor die van Gallup, Garosch of Santinelli. En laat ik hier ook Gimborn noemen, evenals Heinz afkomstig uit een berggebied. Is het toeval dat hoogten en laagten hier als synoniemen voor zwart en wit, voor licht en duister, voor goed en kwaad kunnen worden geduid, zoals Allan Mortimer, geboren in 1933, schreef in een essay over de bekende Japanse prent van de berg Fujima van die kunstenaar wiens naam me hier even niet te binnen wil schieten?
Maar de loepzuivere pentekeningen van Geo Staad/Heinz Polzer laten een ontwikkeling zien, parallel aan die van zijn muziek en teksten - en met hetzelfde verloop in thematiek, wat ik aan de hand van een aantal voorbeelden aanschouwelijk zal maken.
Hier een tekening in oostindische inkt, een medium dat hij niet voor niets koos: ook hier dat als het ware licht-gevende zwart, dat de strijd aangaat met het donkerdreigende witte vlak eromheen. Dit is in zijn periode vlak na de oorlog en je ziet hoe de chaos van die tijd hem nog in zijn greep heeft: de lijnvoering is tamelijk onbeheerst, structuur ontbreekt bijna geheel en de zwarte lijnen lijken niet opgewassen tegen het wit. Dit, in tegenstelling tot de volgende tekening waar het zwart duidelijk overheerst, geen sprake van evenwicht; zwart lijkt hier onontkoombaar aan de winnende hand.
Het is duidelijk dat zijn creatieve krachten die hier als drie-eenheid samenkomen (bij de prent hoort zowel een melodie als een tekst) hem dreigen te overweldigen, het onderwerp is niet voor niets een dode neger. Het zwart van de inkt, de meesterlijk geworpen zwarte schaduwen, de dode zwarte (neger komt van negro=zwart!), het zwart van de dood waar geen licht tegen opgewassen is: het beneemt zowel toeschouwer als kunstenaar de adem.
De laatste adem.
Nooit zou hij weer een werk scheppen, waarin zijn drie talenten bijeengevoegd zijn. In dit magistrale meesterwerk zijn we getuige van de immense worsteling die het scheppen gebracht heeft en voor het eerst en het laatst zien we kleur in zijn werk: helder gloeit het rood op, we voelen, nee, we zien het bloed dat hij gezweet heeft als Jezus in de Hof van Gethsemané.
In de periode daarna hervindt hij een ogenschijnlijk evenwicht. Hij vertrekt naar de tropen en na een aantal jaren van intense worsteling met zichzelf zien we het resultaat daarvan terug in een serie prenten waar het figuratieve nog wel een rol speelt, maar amorf, de getekenden hebben niets menselijks meer, ze lijken letterlijk geen ruggegraat te bezitten, niet opgewassen te zijn tegen de strijd om het bestaan.
Het zwart wordt intenser, de lijnvoering is van een haast tastbare intensiviteit, de intense kracht waarmee de kroontjespen in het papier krast is hier voelbaar, maar tegelijk zo ingetogen dat geen inkt in het rond spat. Het geheel getuigt van een huiveringwekkende zelfbeheersing. Maar het wit lijkt hier nog een temperende werking te hebben, het licht schijnt nog in het duister en kneedt de wezens in ronde vormen die een vermoeden oproept dat er nog hoop is. Vergelijken we dat met deze, zijn laatste serie, die tot stand kwam na zijn terugkeer in Nederland dan zien we dat hij, door zijn talenten apart te ontwikkelen, zich letterlijk heeft losgezongen van de kosmische botsing die zijn geest al die jaren gemaltraiteerd heeft.
Al het figuratieve is losgelaten, het licht schijnt niet meer in het duister, ze ontwijken elkaar en komen elkaar daardoor steeds weer tegen. Net als in zijn muziek en liederen is de uiterste consequentie van zijn werk bereikt: een eeuwig heen en weer. Het is de meest indrukwekkende serie uit zijn werk en we kunnen slechts met ontzag en verwondering constateren dat hem gelukt is waar andere kunstenaars hun hele leven vergeefs naar streefden.
Ik denk dan met name aan Van Gogh, Mondriaan, Chagall en komhoeheethijookweer.