Mijn oude oma Anna droeg een vosje
Zijn kopje aan de zijkant van haar nek
Het slingerde met spitse open bek
Onder haar bolle wangen met dat blosje
 
De bontmantel, chinchilla, nerts, konijn
Was volgens roddelpraat een middenklasser
Ik ruik terwijl ik schrijf het Kölnisch Wasser
Waarmee zij ruim besprenkeld placht te zijn
 
Mijn neus begroef ik in het zachte haar
De vossenbek voorzichtig in mijn handen
Mijn vingertoppen langs die scherpe tanden
Gelukkig nog een veilig soort gevaar
 
En 's zomers ging het duo in de kast
Waarna ik zelf de flitspuit mocht hanteren
Om elke mot alvast te liquideren
Maar oma hield hem ook een beetje vast
 
De tijd verstreek vervolgens veel te snel
En toen ik lief en lusten ging ontdekken
Ontstonden op de mantel kale plekken
Net als op oma's hoofd, dat witte vel
 
Maar leven kent nu eenmaal geen sur-place
En ik ben in dit vers ook afgedreven
Want wat ik ProRail mee zou willen geven:
Er gaan wel twaalf dassen in zo'n jas!
 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Onverbiddelijk



Als puber lag ik vaak op apegapen
Door zinnelijke fantasie vermoeid
Die urenlang mijn nachtrust wist te kapen
Nu schenkt ze mij nog soms een woelig slapen
Waaruit een veelbelovend droombeeld groeit:

Sereen gezang, van verre toegevloeid!
Een nimf, begeerlijk blond en welgeschapen
Die aan het wiegend water lijkt ontbloeid
Komt door een roze halo aangeroeid
Met een verwoestend sexappeal als wapen!

Ze zwaait naar mij en fleemt op zwoele toon
Mijnheer, waar is de kamer van uw zoon


(Uit de net verschenen bundel Ik neem voortaan een datingcoach)