Het is wel duidelijk dat met al dit DNA van vaders- en moederskant er voor Heinz geen ontkomen aan was en hij gedoemd was zich met rijmen en verheven idealen bezig te houden.
Het laatste gelukkig om er de spot mee te drijven, want met dit genenpakket had hij alles in zich om Volksleider van Nederland te worden en had hij Pim Fortuijn met gemak onttroond. Zijn kuiperijen beperkten zich echter tot ondermijnen van het gezag van de Vijftigers, waarvoor wij hem niet dankbaar genoeg kunnen zijn.
Dat de ideeën van vader Herman Polzer en vermoedelijk met name zijn uitgesproken anti-semitisme, niet goed aansloten bij het geëxalteerde sociaal-christelijk gedachtengoed van zijn vrouw, moge duidelijk zijn.
Het huwelijk hield toch nog elf jaar stand.
In 1922 vertrok Lili naar Nederland en hertrouwde snel daarna met Everhard Menno Hartwich Schaank (1893-1975) een welgestelde ingenieur, die bij Waterstaat opklom tot HID en Rijksvaartcommissaris Hoofddirectie Waterstaat in den Haag. En jawel; zijn vader schreef óók al over Indische cultuur, met name over de Chinezen op Borneo.
Ze overleed in 1962, na een aanrijding door een motorrijder.
Met dit huwelijk haalde de heer Schaank meteen twee kinderen in huis, want vóór die scheiding kregen Herman en Lili zes zonen en een dochter: Ulrich, Hilde, Helmuth, Heinz, Roland en Dietrich, waarvan de overlevenden verdeeld werden: Hilde en Heinz gingen met moeder mee en Ulli en Helmuth bleven bij vader, die hertrouwde met de uit Polen afkomstige Hildegard Stampa.
De oplettende lezer mist een naam, maar Heinz werd waarschijnlijk twee keer verwekt.
In Nellies dichtbundel Uit de diepte (derde druk, H.J. Paris, Amsterdam 1924) staat tussen tal van vrome frutselversjes een gedicht over haar thuiskomst na een bezoek in Zwitserland (‘Weer thuis’), overduidelijk aan Lili (‘En ‘t was wel schoon, dat meer van Thun’) en daarvóór staat een gedicht (‘Kort leventje’) waarin ze in zeven canto’s een jonggestorven kleinkind bezingt, dat naar de naam Heinzeli of Heinzli luistert:
“Maak mijn Heinzli ’n kind van U
’n hartje vol erbarmen;
dat zich aan Heinzli’s hartje kan
al wat koud is verwarmen.
Zou in het Boek van Menschenlof
Heinzli’s naam ook nimmer pralen,
als maar Uw lieve Engelen hem
eens den Hemel binnenhalen!”
Dat gebeurt eerder dan verwacht:
“Heinzeli is zoo moe, zóó moe, -
doet zijn blauwe oogskens toe,
wil ze niet meer openmaken.
Heinzeli kijkt naar ons niet meer,
Heinzeli wil in beter sfeer
bij den Lieven Heer ontwaken.
Ga, lief ventje, ga in vree;
ga, en neem onz’ groeten mee
aan veel kleintjes, die reeds gingen
om in ’t Kinderparadijs
op zoetkinderlijke wijs
’s Heeren lof en eer te zingen”.
In welk jaar dat precies was is niet meer te achterhalen, maar in 1919 werd de Heinz Polzer geboren die dit kind ruimschoots in leeftijd zou overtreffen.
De rest is geschiedenis.